Steun ons Lid worden

Elke patiënt met blaasextrofie is uniek en zo ook de operaties die erbij horen. Er zijn verschillende operaties die kunnen plaatsvinden die hieronder worden toegelicht. Per patiënt wordt gekeken wat de beste optie is voor hem/haar. De keuze voor welke operatie het beste is voor het kind wordt met uw specialist besproken.

Dit is een operatie om de blaas beter te laten functioneren door deze te vergroten met een stukje dikke of dunne darm.

Een blaasaugmentatie kan om verschillende redenen worden uitgevoerd:
• De blaascapaciteit is te klein.
• Er zit geen rek in de blaas waardoor deze niet of te weinig kan uitzetten.
• Een te hoge druk in de blaas.

Bij het wegnemen van het stukje darm wordt de bloedvoorziening intact gelaten en de twee uiteinden weer aan elkaar gehecht. Het stukje darm dat gebruikt wordt om de blaas te vergroten, wordt over de lengte doorgeknipt en met de zijkanten aan elkaar gehecht. Zo ontstaat er een soort bolvormig kapje (een pouch) waarmee de blaas vergroot kan worden. Vervolgens wordt de blaas opengemaakt zodat het kapje op de blaas vastgehecht kan worden. (Zie illustratie hieronder) Soms moet er eerst een stukje van de blaas of littekenweefsel worden weggehaald.

Bij sommige kinderen is er ook sprake van een reflux (het terugstromen van de urine naar de nieren), de operatie wordt dan iets ingewikkelder. De urineleiders worden losgemaakt uit de blaas en opnieuw in de vergrote blaas in gehecht (ureter-reïmplantatie) met een antireflux-mechanisme.

Wanneer ook het afsluitmechanisme van de blaas niet goed functioneert waardoor er sprake is van urine-incontinentie, kan dit mogelijk worden hersteld. Meestal gebeurt dit door middel van een blaashalsplastiek (een versterking van het afsluitmechanisme), maar er kan ook een stukje spier van de buikspieren om de blaashals worden gewikkeld zodat deze beter afsluit.

Bij kinderen die niet via de plasbuis gekatheteriseerd kunnen worden of die dit niet zelfstandig kunnen of sociaal continent willen zijn, kan een urinestoma worden aangelegd. Een urinestoma is een kunstmatige verbinding tussen de blaas en de huid. Er zijn twee soorten stoma’s. Bij de ene loopt de urine constant af. De urine wordt opgevangen in een zakje dat op de huid wordt geplakt (incontinent of nat stoma). Bij de andere is de stoma droog, oftewel continent. Een gaatje in of naast de navel dient dan als uitgang van de blaas. Via dat gaatje kan gekatheteriseerd worden. Een dergelijk continent stoma heet ook wel een urinestoma volgens Mitrofanoff of Monti.

Bij een continent urinestoma wordt de urine opgevangen in een reservoir in de buik. Dit reservoir wordt gemaakt van de blaas eventueel met een stuk darm (blaasaugmentatie). De kunstmatige uitgang (stoma) bevindt zich in de buikwand. Tijdens de operatie legt de uroloog/chirurg een kunstmatige verbinding (buisje) aan tussen de blaas en de huid (stoma). Hiervoor kan de blindedarm (appendix) worden gebruikt of een stukje dunne darm. Ook een urineleider (ureter) die niet meer functioneert kan hiervoor worden gebruikt. Bij kinderen met een heel grote blaas kan een stukje van de blaas worden gebruikt. Meestal is dit in de navel en soms in de onderbuik. De inwendige klep, deze wordt gemaakt van de blindedarm of dunne darm, zorgt ervoor dat de urine in het reservoir blijft. Dit reservoir moet een aantal keren per dag worden geleegd met behulp van een katheter.

Om een katheteriseerbaar kanaaltje te vormen, blijft er ongeveer drie weken een katheter in de stoma zitten. Om lekkage te voorkomen wordt een aparte katheter (suprapubische katheter) via de buikwand in de blaas gebracht. Deze twee katheters zijn tijdelijk en zorgen voor de afvoer van urine, slijmvlokken en bloedstolseltjes. De slijmvlokken ontstaan, omdat het reservoir gedeeltelijk gemaakt is van een stuk darm. Dit stuk darm produceert de eerste tijd nog veel slijm, later wordt dit minder. Om verstopping van de katheter te voorkomen, wordt de blaas een aantal keren per dag gespoeld.

Het is mogelijk dat uw kind na de operatie blaaskramp heeft. Hiertegen worden medicijnen gegeven om de blaas te ontspannen.

Na die drie weken volgt een dag opname. De katheter wordt dan verwijderd. U en uw kind leren van de verpleegkundig consulent continentiezorg kinderen via de stoma te katheteriseren. Als dit goed gaat wordt ook de suprapubische katheter verwijderd.

Bij een ureter-reïmplantatie maakt de arts een betere verbinding tussen de ureter(urineleider) en de blaas. Een ureter-reïmplantatie is bijvoorbeeld nodig wanneer de urine van de blaas terugstroomt naar de nieren (reflux). De urineweginfecties die hierdoor kunnen ontstaan, kunnen de nieren beschadigen. Wanneer de overgang van de ureter naar de blaas te nauw is, stroomt de urine moeilijk naar de blaas. Door de hoge druk in het afvoersysteem kan beschadiging van de nier ontstaan. Ook bij deze afwijking zorgt een ureter-reïmplantatie ervoor dat urineweginfecties en beschadiging van de nieren worden voorkomen. De nieuwe verbinding tussen de urineleider en de blaas voorkomt dus dat urine terugstroomt naar de nieren. Tegelijkertijd moet de nieuwe verbinding zorgen voor een goede urineafvoer naar de blaas.

Bij een enkelzijdige operatie wordt bij een van de urineleiders een nieuwe verbinding naar de blaas gemaakt. Wanneer de verbindingen naar beide nieren geopereerd moeten worden, spreken we van een dubbelzijdige ureter-reïmplantatie. Tijdens de operatie wordt de urineleider losgemaakt van de blaas, waarna een nieuwe verbinding wordt gemaakt. De urineleider wordt tussen het slijmvlies en de blaasspier gelegd. Om ervoor te zorgen dat de urine onbelemmerd van de nier naar buiten kan lopen, is het soms nodig een dun slangetje (splintje) te plaatsen. Dit splintje gaat van de nier naar de blaas en komt bij de wond (vlak boven het schaambeen) naar buiten. Het splintje wordt aangesloten op een urineopvangzak en wordt meestal na zes dagen verwijderd. Bij een dubbelzijdige operatie wordt in beide ureters een splintje geplaatst dat na zes tot tien dagen wordt verwijderd. Wanneer de urineleider te wijd is, wordt deze nauwer gemaakt. In dat geval kan het nodig zijn het splintje naar de nier iets langer te laten zitten. Om de blaas tijdens het genezen te ontlasten, wordt een katheter geplaatst. De genezing van de wond in de blaas duurt ongeveer een week.

Gerelateerde ziektebeelden

VUR is een afwijking waarbij de urine tijdens het plassen niet alleen door de plasbuis het lichaam verlaat, maar ook wordt terug gestuwd in een of beide urineleiders naar de nieren. Er kunnen verschillende oorzaken zijn. Wanneer de overgang van de urineleider naar de blaas niet goed is aangelegd, wordt de urineleider bij het samentrekken van de blaas niet goed afgesloten, maar blijft open staan. De urine gaat dan weer terug naar de nier. Ook kan door disfunctioneren van kleppen in de plasbuis of door een probleem met de spierfunctie van de blaas de druk in de blaas zo hoog worden dat de urine terugstroomt. Doordat bij VUR urine achterblijft in de urinewegen is de kans op urineweginfecties verhoogd.

Back To Top